GEBRUIKSWAARDEONDERZOEK TULP
Verslag van de
zevende serie cultivars 2002/2003 en 2003/2004.
Het
Gebruikswaarde-onderzoek tulp nieuwe stijl is in 1996 gestart door de
Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB). Een commissie
bestaande uit onder andere telers, handelaren en veredelaars begeleidt dit
onderzoek, dat bestaat uit teeltonderzoek op twee locaties (zand- en
kleigrond), broeierijonderzoek en houdbaarheidsonderzoek.
Dit verslag
behandelt de resultaten van de zevende groep cultivars, die in het onderzoek is
opgenomen.
De resultaten van
alle series is te vinden op internet via www.kavb.nl
Doel van het gebruikswaarde-onderzoek is
het in kaart brengen van teelt- en broei-eigenschappen en houdbaarheid van
nieuwe(re) cultivars.
In het onderzoek
zijn in de zevende serie 8 cultivars vergeleken met twee referentie-cultivars.
Dit waren de volgende cultivars: ‘Cherokee’, ‘Davenport’, ‘Hunter’, ‘Largo’,
‘Purple Lady’, ‘Shannon’, ‘Snow Lady’, ‘Sugar Love’. De referentie-cultivars
zijn ‘Leen van der Mark’ en ‘Monte Carlo’.
In de zomer van 2002 is van alle cultivars
bolmateriaal van de ziftmaten 5 + 6, 7 + 8 en 9 en 10 aangekocht. Dit materiaal
is verdeeld in twee porties en opgeplant op de proeflocaties Praktijkonderzoek
Plant & Omgeving (PPO) De Noord te St. Maartensbrug en Proeftuin Zwaagdijk.
Per cultivar is per locatie totaal ca. 1 RR2 opgeplant (in 2
herhalingen van 0,5 RR2 ). Na de oogst in 2003 zijn de leverbare
maten 11 en 12/op afgebroeid bij Van den Hoek’s Broeiproevenbedrijf. Het
plantgoed is op de teeltlocaties gebleven en in het najaar van 2003 wederom
opgeplant. Na de oogst in 2004 is het leverbaar weer naar ‘Van den Hoek’ gegaan
om in de winter van 2004/2005 te worden afgebroeid. Na de oogst zijn een aantal
bloemen van elke cultivar naar FloraHolland vestiging Rijnsburg gegaan om de
houdbaarheid en sierwaarde te bepalen.
Tijdens de teelt en broei zijn normale
teeltmaatregelen toegepast.
De bollen zijn in 2 herhalingen opgeplant
om mogelijke standplaatseffecten uit te sluiten.
Het plantgoed waarmee in 2002 is gestart
had in principe de volgende samenstelling:
3,75 kg zift10
3,75 kg zift 9
3,75 kg zift 7 + 8
1,25 kg zift 5 + 6
De bollen zijn opgeplant bij de volgende
plantdichtheden:
zift 10 120
stuks per m bed
zift 9 140
stuks per m bed
zift 7+8 150
stuks per m bed
zift 5+6 280
stuks per m bed
De grond op PPO De Noord is een zandgrond, de
grond op Proeftuin Zwaagdijk is een kleigrond. In tabel 1 zijn de belangrijkste
bodemkundige eigenschappen van de locaties weergegeven.
Resultaten
teelt.
Zevende serie cultivars.
Ziekten
en afwijkingen te velde.
Tijdens het groeiseizoen zijn de door virussen
aangetaste planten verwijderd (visueel beoordeeld) en zijn de symptomen zoveel
mogelijk beschreven. Verder is gekeken naar het voorkomen van dwalingen en
dieven binnen de partijen.
Bij een aantal cultivars kwamen vijf of
meer virusplanten voor op 1 RR2. De aantallen virusplanten op het
veld geven geen oordeel over de gevoeligheid van de cultivar, maar kunnen
slechts een indicatie zijn voor de gevoeligheid voor virussen.
Op zand werden in 2003 bij de volgende
cultivars 5 of meer virusplanten aangetroffen: Leen van der Mark (7), Monte
Carlo (5), Hunter (14), Snow Lady (6).
In 2004 werden bij de volgende cultivars 5 of meer virusplanten aangetroffen op
zand: Leen van der Mark (7), Purple Lady (8), Shannon (7).
Op klei werden in 2003 bij de volgende
cultivars 5 of meer virusplanten aangetroffen: Leen van der Mark (9), Hunter (8), Op klei werden in 2004 bij de
volgende cultivars 5 of meer virusplanten aangetroffen: Monte Carlo (7),
Cherokee (43), Davenport (7), Hunter (10), Purple Lady (30), Shannon (23), Snow
Lady (22).
Dwalingen kwamen vooral voor in Monte Carlo
(roodverkleuring). Bij de overige cultivars waren het minder dan 5 dwalingen
per RR2.
Dieven kwamen heel weinig voor, slecht 2
dieven werden in de 2 jaar op de twee locaties gevonden.
Bij Hunter en Shannon kwam in 2003 een
aantasting door helsvuur voor.
In 2004 kwam er wat hagel voor in het
voorjaar bij de teelt op zand. Bij de meeste cultivars was de schade licht
(grijs). Alleen bij Hunter kwam er matig tot zware hagelschade voor.
Vroegheid
Alle bloemen zijn gekopt bij volle bloei en
de bollen zijn gerooid als de hoofdbol een bruin wangetje kreeg.
In tabel
2 zijn bloei- en rooidata van de cultivars weergegeven ten opzichte van de
referentiecultivar ‘Leen van der Mark’. De onderlinge afrijpingsverschillen en
dus het rooitijdstip van cultivars ten opzichte van elkaar kan van jaar tot
jaar echter nogal variëren.
Op zand bloeide Leen van der Mark in 2004
iets later dan in 2003, op klei was het tijdstip gelijk. Op klei werd Leen van
der mark in 2003 eerder gerooid dan in 2004. Op zand was het rooitijdstip
gelijk in beide jaren.
Largo bloeide 4 tot 7 dagen vroeger dan
Leen van der Mark. De cultivars Monte Carlo, Cherokee, Hunter, Snow Lady en
Sugar Love bloeiden vroeger dan of gelijk met Leen van der Mark. Davenport,
Puple Lady en Shannon bloeide later (1-7 dagen) later dan Leen van der Mark.
Alleen Largo werd eerder gerooid dan Leen
van der Mark. Purple Lady en Shannon werden in de meeste gevallen beduidend
later gerooid dan Leen van der Mark, soms wel 11-14 dagen. De overige cultivars
werden in de meeste gevallen gelijk gerooid of iets later (maximaal een week
erna).
Opbrengst.
De opbrengst en de
verklistering van de ziftmaten 9 en 10 is nauwkeurig vastgesteld en is in de tabellen 4, 5, 7 en 8 weergegeven. De
gegevens van de maten zift 9 en 10 geven een goed beeld van de opbrengst van de
gehele partij. In tabel 6 is de
opbrengst per RR2 weergegeven van alle opgeplante maten.
Zuuraantasting
Naast de
zuurwaarnemingen tijdens de teelt is ook een zuurtoets uitgevoerd op het
Testcentrum voor Siergewassen volgens een vast protocol. In de tabel 3 staan, naast het zuur tijdens de
teelt, de uitkomsten van de zuurtoets weergegeven (na uitzieken in Fusarium
besmette grond). Hierbij moet worden opgemerkt dat bij de zuurtoets de
ziektedruk zeer hoog is en veel hoger dan in een normale praktijksituatie.
Grofweg kan bij de
zuurtoets worden gesteld dat een percentage ziek van 10 procent en lager wil
zeggen dat de cultivar in de praktijk weinig zuurrisico kent. Een percentage
tussen 10 en 90 procent kent in de praktijk een gemiddeld zuurrisico en hoger
dan 90 procent kent in de praktijk een hoog zuurrisico. Combinatie van de
teeltgegevens en de toets van het testcentrum geven gezamenlijk een indicatie
van de zuurgevoeligheid van de betreffende cultivar. De gegevens kunnen niet
als absolute waarden worden gehanteerd, omdat het optreden van zuur in de teelt
van veel factoren afhankelijk is.
Bij de
zuurwaarnemingen tijdens de teelt kwam heel weinig aantasting voor. Alleen bij
Leen van der Mark kwam meer dan 1% zuur voor gemiddeld over de proefjaren
(resp. 1,1% op zand, 1,5% op klei).
Uit de zuurtoets
bleek bij Purple Lady en Cherokee een hoog risico op zuur. Bij de overige
cultivars was er een gemiddeld risico op zuur.
Clustergewicht en verklisteringsgetal
De opbrengst van
de ziftmaten 9 en 10 opgeplant staat weergegeven in de tabellen 4 en 5. De
verklisteringsgetallen staan in tabel 7
en 8. De cijfers in deze tabellen zijn statistisch verwerkt en zijn een goede
vergelijking tussen de cultivars. De opbrengsten per RR2 van alle
plantmaten zijn weergegeven in tabel 6
en geven de telers een indicatie van de opbrengst in een praktijksituatie.
Doordat in het eerste jaar een vaste verhouding in de maten is gekozen, kan de
opbrengst van de cultivars in de praktijk wel iets afwijken. De samenstelling
van een praktijkpartij zal in sommige gevallen afwijken van de voor het
onderzoek als standaard gekozen plantgoedsamenstelling. Daarnaast is de
opbrengst berekend vanuit een klein oppervlak en de ervaring leert dat de
opbrengsten dan veelal relatief hoog zijn. Onderling zijn de opbrengsten goed
vergelijkbaar.
De opbrengst wordt bepaald door het
gemiddeld clustergewicht (gewicht in gram per geoogste cluster) en het percentage
11/12 en 12/op. Het percentage 11/12 en 12/op is bepaald ten opzichte van het
aantal geoogste clusters. Dit staat weergegeven in tabel 4 en 5. De verklistering wordt
weergegeven door het verklisteringsgetal en het gewicht-% hoofdbollen. Het
verklisteringsgetal is het gemiddeld aantal klisters per hoofdbol. Het
gewicht-% hoofdbollen is het gewicht van de hoofdbollen in percentage van het
totaal geoogst gewicht. Extreme verklistering kwam bij geen van de cultivars
voor. De verklistering staat weergegeven in tabel 7. Verder staan in tabel 8 de huidkwaliteit en het
percentage uitval weergegeven. De uitval te velde betreft de bollen die tijdens
de teelt verloren zijn gegaan, ze zijn wel geplant maar niet gerooid.
Statistisch gezien
gaf alleen de cultivar Purple Lady een iets hoger clustergewicht dan de
referentiecultivars. Davenport, Largo en Purple Lady gaven met name bij zift 10
geplant een iets lager clustergewicht dan de referentiecultivar Monte Carlo.
De cultivar
Shannon groeide op klei iets minder dan de referentiecultivars. Cherokee,
Hunter, Leen van der Mark en Purple Lady gaven op klei een iets hoger gemiddeld
clustergewicht dan op zand. Bij de overige cultivars was geen betrouwbaar
verschil tussen zand en klei.
Leen van der Mark
gaf opvallend weinig leverbaar op zandgrond, met name in 2003. Dat kwam overeen
met de ervaring in de praktijk. Shannon gaf op klei minder leverbaar dan op
zand bij opplant zift 9. De cultivars Hunter en Puple Lady gaven een relatief
hoog percenateg leverbaar.
Verklistering en hoeveelheid plantgoed.
De cultivars Sugar
Love en vooral Hunter gaven minder plantgoed dan de cultivar Monte Carlo. Geen
van de cultivars gaf meer plantgoed dan Leen van der Mark.
Het
verklisteringsgetal van Hunter was extreem laag, bij beide plantmaten gemiddeld lager dan 1. Ook het
verklisteringsgetal van Purple Lady en Sugar Love was laag, bij Purple Lady met
name op zandgrond.
Het
gewichtspercentage van de hoofdbollen van de cultivars Hunter en Sugar Love was
hoger dan van de referentiecultivars. Geen van de cultivars had een lager
gewichtspercentage in de hoofdbollen dan Leen van der Mark.
Uitval en huidkwaliteit.
Het percentage
uitval tijdens de bewaring was laag, gemiddeld 0,3%. Het percentage uitval te
velde was gemiddeld 5%. Leen van der Mark, Cherokee, Hunter, Shannon en Sugar
Love gaven meer uitval dan gemiddeld.
De meeste
cultivars hadden een normale tot goede huidkwaliteit, vooral op zandgrond. Per
jaar en per locatie was er wel eens wat verschil in huidkwaliteit.
Sugar Love had een
matig tot slechte huidkwaliteit. Hunter had soms een matige huidkwaliteit
(zand), Shannon had soms een slechte huidkwaliteit (klei). Purple Lady, Largo
en Davenport hadden een goede tot zeer goede huidkwaliteit, evenals Snow Lady
op het zand.
RESULTATEN BROEIERIJ
Drie trekken
De bollen van de
maten 11/12 en 12/op zijn in 2001/2002 en in 2002/2003 in drie perioden
afgebroeid. Bij elke cultivar is er gekozen voor afbroei in de 2 meest geschikt
geachte periode (zie tabel 9). De
inhaaldata waren 17/22 december, 7/12 januari, 4/9 februari (resp. seizoen
2003/2004 en 2004/2005). In tabel 9
staan de koudeweken en de tijdstippen van afbroei van de cultivars. Het gegeven
aantal koudeweken is gebaseerd op gegevens van Van den Hoek’s
Broeiproevenbedrijf en de inzenders.
Vrijwel alle
cultivars zijn in de twee jaar in de tweede periode afgebroeid (inhalen
januari).
In het
broeiseizoen 2003/2004 en ook in 2004/2005 kwam erTrichoderma-bolrot voor in de broeierij. Deze vorm van Trichoderma tast de bol bij de
wortelkrans aan in tegenstelling tot de meer bekendere vorm van Trichoderma, die de wortels onder de
bakken aantast. De aantasting lijkt op Botrytis
cinerea, maar onderscheidt zich door de typische geur en het ontbreken van
sclerotiën. Meestal geeft een groot deel van de aangetaste planten een normale
plant. Een ernstige aantasting kan zorgen voor uitval.
Deze Trichoderma-bolaantasting heeft invloed
gehad op de broeiresultaten.
In de eerste en
tweede trek van 2003/2004 kwam het in ernstige mate voor in ‘Cherokee’,
‘Hunter’. Bij ‘Sugar Love’en ‘Leen van der Mark’ kwam het vooral in de eerste
trek in ernstige mate voor en bij ‘Largo’, ‘Monte Carlo’, ‘Purple Lady’ en
‘Davenport’ vooral in de tweede trek. In 2004/2005 kwam het in de eerste trek
voor bij ‘Sugar Love’, ‘Hunter’, ‘Snow Lady’, in de tweede en derde trek bij
‘Cherokee’, ‘Shannon’ en ‘Largo’.
Holle stelen
kwamen voor bij ‘Monte Carlo’. Bij ‘Cherokee’ kwam in de eerste trek van
2004/2005 kernrot voor.
De planten zijn gebroeid op kisten en in
veilstadium geoogst. Vervolgens zijn de planten gemeten en gewogen. De gegevens
staan in tabel 10 en 11.
In de tabel staat weergegeven:
-
gewicht
= gemiddeld gewicht per geoogste steel
-
totale
lengte = de lengte van onderkant steel tot bovenkant bloem
-
bladlengte
= lengte van onderkant steel tot bovenkant langste blad
-
pootlengte
-
bloemgrootte
= de lengte van de bloemknop in veilstadium
-
bloem
in blad = aantal centimeter dat de bovenkant bloem korter is dan het langste
blad, bij een negatief getal steekt de bloemknop boven het blad uit
-
percentage
veilbare planten
-
kasdagen
= dagen van inhalen tot einde oogst
- oogstperiode
= aantal dagen waarop geoogst werd
De stelen van de
bollen geteeld op klei waren gemiddeld iets zwaarder dan van de bollen geteeld
op zandgrond (gemiddeld over alle behandelingen 2,2 gram). De stelen van de cultivar ‘Hunter’ waren
gemiddeld zwaarder dan van de referentiecultivar ‘Monte Carlo’. De stelen van
‘Shannon’ waren met name op zandgrond
lichter dan gemiddeld.
De steellengte van
de cultivars was over het algemeen goed. De stelen van Shannon zift 12 waren
iets aan de korte kant.
Het blad van de
bollen afkomstig van zand was iets korter dan van bollen afkomstig van klei. De
cultivar ‘Shannon’ gaf over het algemeen kort blad. Lang blad had de cultivar
‘Snow Lady’.
Het blad van de
meeste cultivars was rechtopstaand en meestal een normale hoeveelheid. Alleen
bij Sugar Love was het blad soms hangend.
Gemiddeld was bij
beide ziftmaten de pootlengte 14 cm. De pootlengte van de cultivars ‘Largo’ en
‘Snow Lady’ was langer dan van de referentiecultivars. De pootlengte van
‘Shannon’ was kort, 11 cm of korter.
De bloemgrootte
van de cultivars ‘Davenport’, ‘Snow Lady’ en ‘Sugar Love’ was groter dan van de
referentiecultivars. ‘Largo’ en ‘Shannon’, bij de laatste met name van zift 11,
hadden een kleine bloem bij oogst.
De bloem van geen
van de cultivars kwam boven het blad uit. De bloemen van ‘Davenport’ zaten vrij
diep in het blad.
Het
percentage veilbaar in het eerste jaar (2004) was gemiddeld 79% en in het
tweede jaar 87%.
Bij
‘Shannon’ was het percentage veilbaar laag door met name aantasting door
Trichoderma.
Bij ‘Monte Carlo’
was het percentage veilbaar laag door holle stelen. Bij ‘Cherokee’ kwam in de
eerste trek van 2004/2005 kernrot voor.
Het aantal
kasdagen bij zift 11/12 was gemiddeld 27 dagen en bij zift 12/op gemiddeld 26
dagen. Een lange kasperiode hadden ‘Cherokee’, ‘Shannon’ en soms ‘Davenport.’
De oogstperiode
was gemiddeld 3 tot 6 dagen. Een iets langere oogstperiode kwam voor bij
‘Hunter’, ‘Cherokee’ en ‘Snow Lady’.
Bloementest
Een aantal planten van de afgebroeide
partijen is naar Flora Holland te Rijnsburg getransporteerd, zodat daar de
houdbaarheid kon worden bepaald. Op de bloemenveiling zijn de stelen na een
transport-simulatie van 4 dagen bij 8oC op de vaas gezet. Daarna
zijn de bloemen beoordeeld en is vastgesteld of de bloemen nog sierwaarde
hadden. Per cultivar zijn 6 tot 8 bossen beoordeeld op houdbaarheid.
De beoordeling was als volgt:
Eenmalig:
·
aanvoerrijpheid
(volgens VBN)
·
doorgroeien
van de nek, na 6 dagen of als de sierwaarde eerder verloren ging op het moment
van afschrijven
·
maximale
bloemgrootte
·
houdbaarheid
·
reden
van afschrijven
Driemaal per week:
·
steelstand/zwierigheid
(stengelkromming; 1 = zwierig/krom, 10 = recht,)
·
bladpunten
(1 = geen, 10 = zeer ernstig)
·
bladkleur
(1 = groen, 10 = geel)
De grondsoort had geen
invloed op de houdbaarheid. In tabel 12
zijn de gegevens gemiddeld over de grondsoort/herkomst van de bollen.
De ziftmaat van de
gebroeide bollen had eveneens geen effect op de houdbaarheid. Bij de meeste
cultivars waren de beoordeelde bossen gespreid over grondsoort en ziftmaat.
In de tabel staat
de beoordeling voor zwierigheid, blad- en bloemkleur en bladpunten op de eerste
beoordelingsdag (dag 4 tot 7) weergegeven.
De houdbaarheid
was gemiddeld 6,6 dagen en varieerde van 5,5 dagen bij ‘Largo’ tot 8,3 dagen
bij ‘Monte Carlo’. De cultivars ‘Largo’ (5,5), ‘Sugar Love’ (5,6) en ‘Hunter’
(5,9) waren korter houdbaar dan 6 dagen. Alleen de cultivar ‘Snow Lady’ (7,4)
was langer houdbaar dan de referentiecultivar ‘Leen van der Mark’ (7,0). De
overige cultivars hadden een houdbaarheid tussen de 6 en 7 dagen.
De maximale
bloemgrootte van de cultivars varieerde van 6,4 cm bij ‘Largo’ tot 8,1 cm bij
‘Sugar Love’. Gemiddeld was de grootte 7,3 cm.
Gemiddeld werd een
waardering van 4,8 gegeven voor de bladpunten. De cultivars ‘Largo’ en ‘Snow
Lady’ hadden last van ernstige bladpunten en kregen een 7,0. Relatief weinig
last van bladpunten hadden ‘Cherokee’ (3,3), ‘Purple Lady’ (3,6) en ‘Shannon’
(2,5).
De bladkleur was
over het algemeen goed groen (gemiddeld 2,0). Ten opzichte van de
referentiecultivars had geen van de cultivars last van geel blad.
Gemiddeld was het
cijfer voor de steelstand 8,3. De laagste cijfers (lager dan 7,5) werden
gegeven aan ‘Monte Carlo’ (6,9), ‘Largo’ (6,4) en ‘Shannon’ (7,3).
Op de vaas
groeiden de cultivars gemiddeld 8,8 cm door. De cultivars ‘Purple Lady’ en de
referentiecultivar ‘Leen van der Mark’ groeide het meeste door, namelijk meer
dan 10 cm. Het minste doorgroei, minder dan 6 cm, was waarneembaar bij ‘Sugar
Love’ (5,9).
De meeste
cultivars bloeiden met open bloemen. Alleen Davenport, Largo, Purple Lady en
Snow Lady Bloeide soms met dichte bloemen.
De meeste
cultivars werden afgeschreven vanwege bloemverdroging. Rui trad niet op.
Weer in de seizoenen.
In de tabellen 13 tot en met 15 is de
gemiddelde temperatuur per maand, de neerslagsom per maand en de hoeveelheid
straling per maand weergegeven van het meetpunt op De Kooy in Den Helder en in
Berkhout (nabij Hoorn).
Het jaar 2002 was
zeer warm, zonnig en nat. Vrijwel alle maanden waren warmer dan normaal, alleen
de maanden oktober en december waren iets kouder dan normaal. Vooral augustus
was extreem warm.
In 2002 waren
vooral de maanden februari, juli en augustus extreem nat. De maanden maart, september
en november waren iets droger dan normaal. Maart was zeer zonnig, december was
somber.
Het jaar 2003 was
zonnig, warm en droog. Met name de zomermaanden, juni, juli en augustus, waren
warm. Maar ook het voorjaar was zacht. Alleen de maand mei was nat, de rest van
het jaar was het droog. De maand augustus was zelfs extreem droog. Het hele
jaar was relatief zonnig.
Het jaar 2004 was
warm, zonnig en vrij nat. Met name februari, april en augustus waren warmer dan
normaal. De maanden januari, februari en de zomermaanden juli en augustus waren
zeer nat. De maand maart was droog, maar ook de maanden november en december
waren droger dan normaal. September en oktober waren zonnig. Januari, juni en
augustus waren iets minder zonnig dan normaal.