GEBRUIKSWAARDEONDERZOEK TULP

Verslag van de vierde serie cultivars 1999/2000 en 2000/2001.

 

 

Inleiding

 

In 1996 startte de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB) met het Gebruikswaarde-onderzoek Tulp nieuwe stijl. Een commissie bestaande uit onder andere telers, handelaren en veredelaars begeleidt dit onderzoek, dat bestaat uit teeltonderzoek op twee locaties (zand- en kleigrond), broeierijonderzoek en houdbaarheidsonderzoek.

Dit verslag behandelt de resultaten van de vierde groep cultivars, die in het onderzoek is opgenomen.

 

Doel van het onderzoek

Doel van het gebruikswaarde-onderzoek is het in kaart brengen van teelt- en broeieigenschappen van nieuwe(re) cultivars.

 

Opzet

In het onderzoek zijn in de vierde serie 15 cultivars vergeleken met twee referentie-cultivars. Dit waren de volgende cultivars: ‘Annie Schilder’, ‘Brigitta’, ‘Calgary’, ‘Cheirosa’, ‘Dallas’, ‘Furand’, ‘Lille’, ‘Merapi’, ‘Nairobi’, ‘Pallada’, ‘Seadov’, ‘Superstar’, ‘Sweetest Spring’, ‘Synaeda King’, ‘White Marvel’. De referentie-cultivars zijn ‘Leen van der Mark’ en ‘Monte Carlo’.

In de zomer van 1999 is van alle cultivars bolmateriaal van de ziftmaten 5 + 6, 7 + 8 en 9 en 10 aangekocht. Dit materiaal is verdeeld in twee porties en opgeplant op de proeflocaties Praktijkonderzoek Plant & Omgeving (PPO) De Noord te St. Maartensbrug en Proeftuin Zwaagdijk. Per cultivar is totaal ca. 1 RR2 opgeplant (in 2 herhalingen van 0,5 RR2 ). Na de oogst in 2000 zijn de leverbare maten 11 en 12/op afgebroeid bij Van der Hoek’s Broeiproevenbedrijf. Het plantgoed is op de teeltlocaties gebleven en in het najaar van 2000 wederom opgeplant. Na de oogst in 2001 is het leverbaar weer naar ‘Van de Hoek’ gegaan om in de winter van 2001/2002 te worden afgebroei. Na de oogst zijn een aantal bloemen van elke cultivar naar Bloemenveiling Flora te Rijnsburg gegaan om de houdbaarheid en sierwaarde te bepalen.

 

Tijdens de teelt en broei zijn normale teeltmaatregelen toegepast.

De bollen zijn in 2 herhalingen opgeplant om mogelijke standplaatseffecten uit te sluiten.

Het plantgoed waarmee in 1999 is gestart had in principe de volgende samenstelling:

3,75 kg zift10

3,75 kg zift 9

3,75 kg zift 7 + 8

1,25 kg zift 5 + 6

 

De bollen zijn opgeplant bij de volgende plantdichtheden:

zift 10   120 stuks per m bed

zift 9     140 stuks per m bed

zift 7+8         150 stuks per m bed

zift 5+6 280 stuks per m bed

     

 

De grond op PPO De Noord is een zandgrond, de grond op Proeftuin Zwaagdijk is een kleigrond. In tabel 1 zijn de belangrijkste bodemkundige eigenschappen van de locaties weergegeven.

 


RESULTATEN TEELT

Vierde serie cultivars

 

Ziekten en afwijkingen te velde.

Tijdens het groeiseizoen zijn de door virussen aangetaste planten verwijderd en zijn de symptomen zoveel mogelijk beschreven. Verder is gekeken naar het voorkomen van dwalingen en dieven binnen de partijen. Alleen bij de cultivar ‘Dallas’ kwamen meer dan 10 virusplanten voor (in 2000 op zandgrond). Bij de cultivars ‘Lille’ kwamen 7-8 virusplanten per RR2 (in 2000) voor.

Bij ‘Synaeda King’ kwamen in het eerste teeltjaar nogal wat dwalingen voor (gemiddeld 13 per RR2).

Bij ‘Merapi’ en ‘Sweetest Spring’ kwam in 2001 op zandgrond een lichte aantasting van helsvuur voor.

Na de bloei kwamen er op kleigrond bij Merapi bruine necrotische bladpunten voor. Op zandgrond kwam dit verschijnsel niet tot nauwelijks voor.

Bij ‘Synaeda King’ waren de bloemstelen voor de bloei krom, de bloemen hingen naar beneden. Bij bloei waren de stelen weer recht en kon dus goed gekopt worden. Bij ‘Nairobi’ kwamen ook kromme stelen voor door vergroeiiing, zogenaamde kromnekken of twijfelblad.

 

Vroegheid

Alle bloemen zijn gekopt bij volle bloei en de bollen zijn gerooid als de hoofdbol een bruin wangetje kreeg.

In tabel 2 zijn bloei- en rooidata van de cultivars weergegeven ten opzichte van de referentiecultivar ‘Leen van der Mark’. De onderlinge afrijpingsverschillen en dus het rooitijdstip van cultivars ten opzichte van elkaar kan van jaar tot jaar echter nogal variêren. De verschillen in rooitijdstip waren in het algemeen groter dan de verschillen in bloeitijdstip.

De verschillen in bloeitijdstip op zandgrond waren iets groter dan op kleigrond. Vroeger dan ‘Leen van der Mark’ waren de cultivars ‘Brigitta’, ‘Cheirosa’, ‘Furand’, ‘Lille’, ‘Merapi’, ‘Pallada’. De cultivars ‘Synaeda King’ en ‘White Marvel’ waren soms iets vroeger en soms iets later. Gelijk of iets later dan ‘Leen van der Mark’ bloeiden de cultivars ‘Nairobi’ en ‘Sweetest Spring’. Enkele dagen later dan ‘Leen van der Mark’ bloeiden de cultivars ‘Annie Schilder’, ‘Calgary’, ‘Dallas’, ‘Seadov’ en ‘Super Star’.

Merapi’ en ‘White Marvel’ werden vroeger gerooid dan ‘Leen van der Mark’. De cultivars ‘Brigitta’, ‘Lille’ en ‘Pallada’ werden meestal gelijk gerooid met ‘Leen van der Mark’. De overige cultivars werden meestal later gerooid dan ‘Leen van der Mark’.

 

Opbrengst.

De opbrengst en de verklistering van de ziftmaten 9 en 10 is nauwkeurig vastgesteld en is in de tabellen 4, 5, 7 en 8 weergegeven. De gegevens van de maten zift 9 en 10 geven een goed beeld van de opbrengst van de gehele partij. In tabel 6 is de opbrengst per RR2 weergegeven van alle opgeplante maten.  

 

Naast de zuurwaarnemingen tijdens de teelt is ook een zuurtoets uitgevoerd op het Testcentrum voor Siergewassen volgens een vast protocol. In de tabel 3 staan, naast het zuur tijdens de teelt, de uitkomsten van de zuurtoets weergegeven (na uitzieken in Fusarium besmette grond). Hierbij moet worden opgemerkt dat bij de zuurtoets de ziektedruk zeer hoog is en veel hoger dan in een normale praktijksituatie.

Grofweg kan bij de zuurtoets worden gesteld dat een percentage gezond van 90 procent en hoger wil zeggen dat de cultivar in de praktijk weinig zuurrisico kent. Een percentage tussen 10 en 90 procent kent in de praktijk een gemiddeld zuurrisico en lager dan 10 procent kent in de praktijk een hoog zuurrisico. Combinatie van de teeltgegevens en de toets van het testcentrum geven gezamenlijk een indicatie van de zuurgevoeligheid van de betreffende cultivar. De gegevens kunnen niet als absolute waarden worden gehanteerd, omdat het optreden van zuur in de teelt van veel factoren afhankelijk is.

 

Bij de zuurwaarnemingen tijdens de teelt bleek dat in het leverbaar weinig zuur voorkwam. Het percentage was lager dan 1%. Bij de zuurtoets uitgevoerd op het Testcentrum bleek dat de meeste cultivars net als ‘Leen van der Mark’ een  hoog zuurrisico hebben. De cultivars ‘Brigitta’, ‘Super Star’ en ‘Syneada King’ hadden een gemiddeld zuurrisico. ‘Furand’ had, evenals ‘Monte Carlo’, een laag zuurrisico.

 

Clustergewicht en verklisteringsgetal

De opbrengst van de ziftmaten 9 en 10 opgeplant staat weergegeven in de tabellen 4 en 5. De verklisteringsgetallen staan in tabel 7 en 8. De cijfers in deze tabellen zijn statistisch verwerkt en zijn een goede vergelijking tussen de cultivars. De opbrengsten per RR2 van alle plantmaten zijn weergegeven in tabel 6 en geven de telers een indicatie van de opbrengst in een praktijksituatie. Doordat in het eerste jaar een vaste verhouding in de maten is gekozen, kan de opbrengst van de cultivars in de praktijk wel iets afwijken. De samenstelling van een praktijkpartij zal in sommige gevallen afwijken van de voor het onderzoek als standaard gekozen plantgoedsamenstelling. Daarnaast is de opbrengst berekend vanuit een klein oppervlak en de ervaring leert dat de opbrengsten dan veelal relatief hoog zijn.

De opbrengst wordt bepaald door het gemiddeld clustergewicht (gewicht in gram per geoogste cluster) en het percentage 11/12 en 12/op. Het percentage 11/12 en 12/op is bepaald ten opzichte van het aantal geoogste clusters. Dit staat weergegeven in tabel 4 en 5. De verklistering wordt weergegeven door het verklisteringsgetal en het gewicht-% hoofdbollen. Het verklisterings­getal is het gemiddeld aantal klisters per hoofdbol. Het gewicht-% hoofdbollen is het gewicht van de hoofdbollen in percentage van het totaal geoogst gewicht. Extreme verklistering kwam bij geen van de cultivars voor. De verkliste­ring staat weergegeven in tabel 7. Verder staan in tabel 8 de huidkwaliteit en het percentage uitval weergegeven. De uitval te velde betreft de bollen die tijdens de teelt verloren zijn gegaan, ze zijn wel geplant maar niet gerooid.

 

Opbrengstverschillen

Ten opzichte van de referentiecultivars gaven de cultivars ‘Calgary’, ‘Merapi’, ‘White Marvel’ een lager clustergewicht. Geen van de cultivars gaf een betrouwbaar hoger clustergewicht, hoewel er een tendens was dat de cultivar Synaeda King beter groeide. De meeste cultivars gaven bij teelt op klei een hoger clustergewicht dan na teelt op zandgrond. Alleen de cultivar ‘Annie Schilder’ groeide net zo goed op klei als op zandgrond. De cultivar ‘Merapi’ groeide op zandgrond beter dan op kleigrond, dit zal zeer waarschijnlijk veroorzaakt zijn door de necrotische bladpunten die voorkwamen bij ‘Merapi’ op klei na de bloei. Dit trad in beide jaren op, de oorzaak is niet bekend.

 

Op beide locaties gaven de cultivars ‘Merapi’, ‘Nairobi’ en ‘White Marvel’ minder 12/op per 100 clusters dan de referentiecultivars. Bij ‘White Marvel’ was ook het totale percentage leverbaar lager, bij de andere twee cultivars was het percentage 11/12 iets hoger, waardoor het totale percentage leverbaar niet betrouwbaar lager was.

Bij ‘Lille’ en ‘Pallada’ was het aantal 12/op per 100 clusters hoger dan van de referentiecultivars, het totale percentage leverbaar was echter niet hoger.

 

In tabel 6  staat de opbrengst per RR2. Bij de teelt op zandgrond was het percentage leverbaar van de cultivars ‘Annie Schilder’, ‘Brigitta’, ‘Furand’, ‘Lille’en ‘Pallada’ per RR2 hoger dan van de referentiecultivars.

Bij de teelt op kleigrond was het percentage leverbaar van de cultivars ‘Brigitta’, ‘Cheirosa’, ‘Dallas’, ‘Furand’, ‘Lille’, ‘Nairobi’ en ‘Synaeda King’ hoger dan van de referentiecultivars, ‘Merapi’ gaf minder leverbaar dan de referentiecultivars op kleigrond. ‘White Marvel’ gaf minder leverbaar bij de teelt op zandgrond dan de referentiecultivars.

 

Verklistering en hoeveelheid plantgoed.

De hoeveelheid plantgoed per cluster van de cultivars ‘Brigitta’, ‘Lille’, en ‘Superstar’ was bij beide plantmaten lager dan van de referentiecultivars. Van de cultivar ‘Pallada’ was alleen de hoeveelheid plantgoed van zift 9 geplant lager en van ‘Calgary’ alleen bij de plantmaat 10. Bij de cultivars ‘Nairobi’, ‘Sweetest Spring’ en ‘White Marvel’ was de hoeveelheid plantgoed per cluster hoger bij beide plantmaten, bij ‘Synaeda King’ was alleen bij plantmaat 10 de hoeveelheid geoogst plantgoed hoger.

 

Op beide locaties gaven de cultivars ‘Annie Schilder’, ‘Brigitta’, ‘Calgary’, ‘Dallas’en ‘Lille’ minder plantgoed per RR2 dan de referentiecultivars. Op zandgrond gaven ook de cultivars ‘Pallada’ en ‘Superstar’ minder plantgoed, ‘Nairobi’en ‘White Marvel’ gaven juist meer plantgoed per RR2.

 

Het verklisteringsgetal van ‘Annie Schilder’, ‘Brigitta’, ‘Calgary’, ‘Dallas’, ‘Lille’ (allen beide plantmaten) en ‘Superstar’ (alleen van plantmaat zift 9) was laag. Van ‘Merapi’, Nairobi’, ’Seadov’ (plantmaat zift 9), ‘Sweetest Spring’ (beide maten) en ‘White Marvel’ (plantmaat zift 10) was het verklisteringsgetal hoog.

Het gewichtspercentage van de hoofdbollen van ‘Lille’ was hoog (gemiddeld boven 95%). Het gewichtspercentage van de hoofdbollen van ‘Nairobi’ was laag (gemiddeld 61%).  Ook bij Synaeda King en Seadov lag het gewichtspercentage van de hoofdbollen beneden de 75% (resp. 71% en 73%).

 

Uitval en huidkwaliteit.

Het percentage uitval tijdens de bewaring was laag en lag bij de meeste cultivars beneden de 1%. Alleen bij de cultivars ‘Brigitta’ en ‘Calgary’ was de uitval tijdens de bewaring 2,2%.

Het percentage uitval te velde was gemiddeld 4%. Het meeste uitval trad op bij ‘Calgary’ (8%) en ‘Dallas’ (7%).

De meeste cultivars hadden een goede huidkwaliteit, vooral op zandgrond. Een slechte/matige huidkwaliteit hadden de cultivars ‘Brigitta’, en op kleigrond ook ‘White Marvel’. Een zeer goede huidkwaliteit hadden de cultivars ‘Cheirosa’ op zandgrond en ‘Seadov’ op kleigrond.

 


RESULTATEN BROEIERIJ

 

De bollen van de maten 11/12 en 12/op zijn in 2000/2001 afgebroeid in drie perioden en in 2001/2002 is ook een vierde periode toegevoegd voor een aantal cultivars. Als er te weinig bollen waren, is er in twee perioden gebroeid. De inhaaldata waren 20/19 december, 17/9 januari, 14/6 februari (resp. seizoen 2000/2001 en 2001/2002) en op 7 maart 2002. In tabel 9 staan de koudeweken en de tijdstippen van afbroei van de cultivars. Het gegeven aantal koudeweken is gebaseerd op gegevens van Van den Hoek’s Broeiproevenbedrijf en de inzenders.

Het broeizeizoen 2001/2002 was een wat laat broeiseizoen, daardoor waren de tulpen in de eerste trek wat stug. Van de cultivar Annie Schilder was bij trek 2 in 2001/2002 het broeiresultaat slecht en de cijfers zijn in de tabellen met broeigegevens dan ook niet meegenomen. Het gewas was veel te kort en geen veilbaar produkt, dit kwam door een aantasting van Pythium/Trichoderma. De cultivar Cheirosa in trek 1 van 2001/2002 was veel te kort en daarvan zijn ook de broeiresultaten niet meegenomen. Deze cultivar bleek niet geschikt voor deze broeiperiode.

 

De planten zijn gebroeid op kisten en in veilstadium geoogst. Vervolgens zijn de planten gemeten en gewogen. De gegevens staan in tabel 10 en 11.

In de tabel staat weergegeven:

-        gewicht = gemiddeld gewicht per geoogste steel

-        totale lengte = de lengte van onderkant steel tot bovenkant bloem

-        bladlengte = lengte van onderkant steel tot bovenkant langste blad

-        pootlengte

-        bloemgrootte = de lengte van de bloemknop in veilstadium

-        bloem in blad = aantal centimeter dat de bovenkant bloem korter is dan het langste blad, bij een negatief getal steekt de bloemknop boven het blad uit

-        percentage veilbare planten

-        kasdagen = dagen van inhalen tot einde oogst

-  oogstperiode = aantal dagen waarop geoogst werd

 

De stelen van de bollen geteeld op klei waren gemiddeld iets zwaarder dan de stelen van de bollen geteeld op zand (1,8 gram). Bij ziftmaat 11/12 gaven de referentiecultivars een vergelijkbaar gewicht per steel, bij ziftmaat 12/op waren de stelen van ‘Leen van der Mark’ gemiddeld zwaarder.

Van ziftmaat 11/12 gebroeid waren de stelen van ‘Seadov’ lichter dan van de referentiecultivars. ‘Calgary’, ‘Dallas’, ‘Furand’, ‘Lille’, ‘Merapi’, ‘Nairobi’ en ‘Superstar’ gaven zwaardere stelen dan de referentiecultivars.

Van ziftmaat 12/op gebroeid gavenDallas’, ‘Furand’, ‘Lille’ en ‘Superstar’ zwaardere stelen dan 'Leen van der Mark'. De cultivars ‘Cheirosa’, ‘Seadov’ en ‘White Marvel’ gaven lichtere stelen dan 'Monte Carlo'.

 

Er was geen betrouwbaar verschil in pootlengte tussen de stelen afkomstig van klei of zand en tussen de ziftmaten. De pootlengte van 'Leen van der Mark' en 'Monte Carlo' was goed (ca. 23 cm). Ook de pootlengte van de overige cultivars was over het algemeen goed, tussen 18 cm en 29 cm. De cultivars ‘Calgary’ en ‘Seadov’ gaven een pootlengte korter dan 20 cm (19 cm).

De totale lengte van stelen van de bollen afkomstig van zand was iets korter dan van bollen afkomstig van klei (1,4 cm). Er was geen verschil in lengte tussen zift 11 en 12/op. De planten van 'Leen van der Mark' waren korter dan van 'Monte Carlo'. De cultivars ‘Nairobi’  en ‘Syneada King’ waren langer dan 45 cm. De cultivars ‘Annie Schilder’ (34 cm), ‘Calgary’ (30 cm), ‘Cheirosa’ (35 cm), ‘Merapi (33 cm) en ‘Seadov’ (32 cm) waren betrouwbaar korter dan ‘Leen van der Mark’. Calgary’ en ‘Seadov’ waren alleen in de laatste trek redelijk van lengte.

Het blad van de stelen van zandbollen was iets korter dan van kleibollen (1,7 cm). Het blad van 'Leen van der Mark' was korter dan van 'Monte Carlo'. De cultivars ‘Annie Schilder’, ‘Calgary’ en ‘Seadov’ hadden korter blad dan ‘Leen van der Mark’. De cultivars ‘Brigitta’, ‘Dallas’, ‘Furand’, ‘Lille’, ‘Nairobi’ en ‘Syneada King’ hadden blad langer dan 45 cm en waren daarmee betrouwbaar langer dan de referentiecultivars.

 

Er was geen verschil in bloemgrootte tussen de verschillende herkomsten van de bollen. De bloemen van de bollen zift 12/op waren groter dan van zift 11. De bloemen van de cultivars ‘Cheirosa’, ‘Lille’, ‘Nairobi’, ‘Superstar’, en ‘Synaeda King’ waren groter dan 5,5 cm en daarmee betrouwbaar groter dan van de referentiecultivars. De bloemen van ‘Dallas’, ‘Merapien  Seadov’ waren kleiner dan van de referentiecultivars. De bloemen van de cultivars ‘Nairobi’ had soms bij de eerste trek in 2002 wat groene koppen, de inhaaldatum in januari was blijkbaar iets te vroeg.

De bloemen van zift 12/op zaten gemiddeld verder in het blad dan van zift 11. De bloemen van de zandbollen zaten iets verder in het blad dan van de kleibollen. ‘Leen van der Mark’ zat gemiddeld 3,7 cm in het blad, 'Monte Carlo' gemiddeld 1 cm in het blad. De cultivars ‘Nairobi’, ‘Seadov’, ‘Superstar’ en ‘Syneada King’ zaten minder dan 2 cm in het blad. De overige cultivars zaten meer dan 2,5 cm in het blad. De cultivars ‘Brigitta’, ‘Furand’ en ‘Merapi’ zaten ver in het blad (gemiddeld meer dan 5,5 cm).

 

Het percentage veilbaar was gemiddeld 95%. De meeste cultivars zaten daar boven. Alleen de cultivars ‘Monte Carlo’ en ‘White Marvel’ zaten gemiddeld onder de 90%. Bij ‘Sweetest Spring’ kwam bij de zift 11/12 van zandgrond ook veel uitval door holle stelen voor. Ook bij ‘Monte Carlo’ werd de uitval veroorzaakt door holle stelen.

 

Tussen de bollen afkomstig van de verschillende locaties was vrijwel geen verschil in aantal kasdagen. Zift 11 stond gemiddeld een dag langer in de kas dan zift 12/op. 'Leen van der Mark' stond 21 (zift 12/op, inhalen maart) tot 25 (inhalen december) dagen in de kas, 'Monte Carlo' 23 (inhalen december) tot 26 (inhalen februari) dagen. Een lange kasperiode hadden de cultivars ‘Dallas’, ‘Nairobi’, en ‘Superstar’.

De oogstperiode was gemiddeld 4 dagen. De cultivars ‘Dallas’ zift 12 en ‘Furand’ zift 11 hadden een lange oogstperiode.

 

De cultivars ‘Furand’ en ‘Lille’ hadden vrij veel blad. De cultivar ‘Dallas’ kwam slecht op kleur. Het blad van de cultivars ‘Tres Chic’ en ‘White Marvel’ was wat aan de lichte kant, mogelijk dat een iets lagere plantdichtheid een verbetering geeft van de kleur.

 


HOUDBAARHEID

 

Een aantal planten van de afgebroeide partijen is naar Flora Holland te Rijnsburg getransporteerd, zodat daar de houdbaarheid kon worden  bepaald. Op de bloemenveiling zijn de stelen na een transport-simulatie van 4 dagen bij 8oC op de vaas gezet. Daarna zijn de bloemen beoordeeld en is vastgesteld of de bloemen nog sierwaarde hadden. Per cultivar zijn 2 tot 6 bossen beoordeeld op houdbaarheid. 

 

De beoordeling was als volgt:

Eenmalig:

·       aanvoerrijpheid (volgens VBN)

·       doorgroeien van de nek, na 6 dagen of als de sierwaarde eerder verloren ging op het moment van afschrijven

·       maximale bloemgrootte

·       houdbaarheid

·       reden van afschrijven

 

Driemaal per week:

·       steelstand/zwierigheid (stengelkromming; 1 = zwierig/krom, 10 = recht,)

·       bladpunten (1 = geen, 10 = zeer ernstig)

·       bladkleur (1 = groen, 10 = geel)

 

De grondsoort had geen invloed op de houdbaarheid. In tabel 12 zijn de gegevens dan ook gemiddeld over de grondsoort/herkomst van de bollen.

De ziftmaat van de gebroeide bollen had effect op de bloemgrootte. Gemiddeld was de bloemgrootte van zift 12/op iets groter dan van 11/12.

 

De houdbaarheid was gemiddeld 6,3 dagen en varieerde van 4,4 dagen (‘Brigitta’) tot 8,8 dagen (‘Synaeda King’). Alleen de cultivar ‘Synaeda King’ was langer houdbaar dan de referentiecultivar ‘Monte Carlo’. De houdbaarheid van de referentiecultivar ‘Leen van der Mark’ was 6,8 dagen. De cultivars ‘Brigitta’, ‘Cheirosa’, ‘Lille’, ‘Merapi’ en ‘Seadov’ waren aantoonbaar korter houdbaar dan ‘Leen van der Mark’.

 

De maximale bloemgrootte van de cultivars varieerde van  5,6 tot 9,0 cm. De bloem van de cultivars ‘Brigitta’, ‘Dallas’, ‘Merapi’en ‘Seadov’ waren kleiner dan 6,5 cm en daarmee kleiner dan van de referentiecultivars. ‘Cheirosa’, ‘Lille’, ‘Nairobi’ en enSynaeda King’ hadden een grotere bloem dan de referentiecultivars.

 

Gemiddeld werd een waardering van 3,4 gegeven voor de bladpunten. De referentiecultivar ‘Monte Carlo’had het minste last van bladpunten. ‘Leen van der Mark’ kreeg een 2,9 voor bladpunten. Een aantal cultivars had een cijfer boven de 4 voor bladpunten, dat waren de cultivars ‘Annie Schilder’ (5,6), ‘Dallas’ (5,0), ‘Nairobi’ (4,8), ‘Seadov’ (4,3), ‘Sweetest Spring’ (4,6) en ‘Synaeda King(4,3). 

 

Gemiddeld was het cijfer voor de steelstand 8,1. De steelstand van de referentiecultivars was 8,1 voor ‘Leen van der Mark’ en ‘Monte Carlo’ kreeg gemiddeld een 7,5. Geen van de cultivars ging echt hangen op de vaas (cijfer 1 tot 2). Een laag cijfer voor de steelstand (4,2) kreeg de cultivar ‘Synaeda King’.

 

Op de vaas groeiden de cultivars gemiddeld 9,2 cm door. De cultivars ‘Leen van der Mark’, ‘Annie Schilder’,  Dallas’, ‘Nairobi’, ‘Sweetest Spring’ en ‘Synaeda King’ groeiden meer dan 10 cm door. Minder dan 5 cm doorgroei trad op bij ‘Cheirosa’ (4,0 cm), ook ‘Brigitta’ groeide niet veel door (5,1 cm).

 

De bladkleur was over het algemeen goed groen (gemiddeld 1,3). Het blad van de cultivar ‘Lille’ kreeg het hoogste cijfer (2,0) voor bladkleur, maar was ook nog goed groen.

 

De meeste cultivars bloeiden met open bloemen. Alleen bij ‘Calgary’, ‘Cheirosa’, ‘Furand’, ‘Pallada, ‘Seadov’, ‘Superstar’ en ‘Leen van der Mark’ bleven de bloemen soms dicht.

De meeste cultivars werden afgeschreven vanwege bloemverdroging en soms ook vanwege het lelijk worden van het blad (ernstige bladpunten). Rui trad vrij weinig op, alleen bij ‘Lille’ en ‘Nairobi’ werd veelal afgeschreven vanwege rui. De cultivar ‘Calgary’ bleef kort en in ’t blad, maar is ook geen broeicultivar (pot/tuintulp).  


Weer in de seizoenen.

 

In de tabellen 13 tot en met 15 is de gemiddelde temperatuur per maand, de neerslagsom per maand en de hoeveelheid straling per maand weergegeven van het meetpunt op De Kooy in Den Helder en in Berkhout (nabij Hoorn).

 

Het jaar 1999 was warm en nat. De maanden januari, februari en maart waren zacht en nat. De maanden mei en  juli waren warm, droog en zonnig. De maanden juni, augustus en december waren extreem nat.

 

Het jaar 2000 was uitzonderlijk warm, nat en met de normale hoeveelheid zon. De gemiddelde temperatuur van juli was beneden normaal, de overige maanden waren warmer dan normaal. De hoeveelheid zonneschijn was normaal. De maanden mei, oktober en november waren nat, de maanden juni, juli en augustus waren droog.

 

Het jaar 2001 was warm, nat en zonnig. Vooral de maanden juli, augustus en oktober waren warmer dan normaal. Alleen de maanden maart en december waren kouder dan normaal. De maanden augustus en september waren extreem nat, ook februari en april waren nat. Alleen de maand juni was droger dan normaal. De maanden maart en in mindere mate september waren somber. De maanden mei tot en met juli waren zonniger dan normaal.